-
1 quoi qu'on fasse, il n'est jamais content
quoi qu'on fasse, il n'est jamais contentwat men ook doet, hij is nooit tevredenDictionnaire français-néerlandais > quoi qu'on fasse, il n'est jamais content
-
2 AHUIYA
âhuiya > âhuiya- ou âhuîx. Noter l'allongement du i au pft.*\AHUIYA v.i., avoir ce qu'il faut, être content, satisfait.Etre content. R. Andrews Introd 422.Angl., he is content ; he is contented. R.Joe Campbell 1997 ahuia." ahcân âhuiya ahcân huellamati ", nulle part il n'est content, nulle part il ne se sent bien. Sah4,2 (avia)." ahcân âhuiya ", nulle part il n'est content - niemals ist er zufrieden.Sah 1950,155:26 = Sah4,93." aic nâhuiya ", je souffre toujours, je ne suis jamais content." aic âhuiya ", il n'est jamais content - he was never content. Sah4,102." mâ oc tonâhuiyacân ", réjouissons nous encore un peu." ôtihuâlihualôc in nicân tlâlticpac ca ahmo tahuiyaco ", tu as été envoyé ici sur terre tu n'est pas venu t'amuser. Sah6,183." in âhuiya, in huellamati, in pâqui tlâlticpac ", celui qui est content, satisfait, heureux sur terre. Est dit de qui est né sous le signe mahtlâctli cipactli. Sah4,57." in pâqui in âhuiya in huellamati ", il se réjouit, il est content, il est satisfait. Sah6,58." iuhquin ihîxhuetzcah cencah pahpâquih âhuiyah ", comme s'ils souriaient, ils sont très content, ils se réjouissent. Sah12,31." têca " ou " têpan nâhuiya ", je me moque de quelqu'un, je me réjouis du mal qui lui arrive.Avec la négation, " ahnâhuiya ", je souffre, je n'ai pas ce qu'il faut, je suis mécontent.*\AHUIYA v.inanimé, " âhuiya in patôlli ", le jeu va bien." ahmo âhuiya patôlli ", le jeu est mauvais. -
3 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
4 ne
adv ("ne" devient "n'" devant une voyelle ou un "h" muet)لا، لم [laː, lam]◊Je ne sais pas. — لا أعلم
◊Je n'ai vu personne. — لم أر احدا
◊Il n'est jamais content. — هو لا يرضى أبدا
◊Il n'a rien fait. — لم يفعل شيئا
* * *adv ("ne" devient "n'" devant une voyelle ou un "h" muet)لا، لم [laː, lam]◊Je ne sais pas. — لا أعلم
◊Je n'ai vu personne. — لم أر احدا
◊Il n'est jamais content. — هو لا يرضى أبدا
◊Il n'a rien fait. — لم يفعل شيئا
-
5 AIC
aîc, variante ayîc R.Andrews Introd 422.Jamais." niman aîc ", à aucun moment." aîc âhuiya ", il n'est jamais content - he was never content. Sah4,102." in aîc iuhqui ômottac ", jamais on n'a vu quelque chose de cette sorte.Retour des messagers. Sah12,17. -
6 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
7 мудрено
разг. (тж. мудрёно)мудрено написано — c'est d'une écriture sophistiquée2) предик. безл.••не мудрено, что... — il n'est pas étonnant que... -
8 мудрено
разг. (тж. мудрёно)1) нареч. d'une façon peu claire; d'une façon bizarre ( странно)мудрёно напи́сано — c'est d'une écriture sophistiquée
2) предик. безл.на него́ мудрёно угоди́ть — on a beau faire, il n'est jamais content
••не мудрёно, что... — il n'est pas étonnant que...
-
9 мудрено
разг. (тж. мудрёно)1) нареч. d'une façon peu claire; d'une façon bizarre ( странно)мудрёно напи́сано — c'est d'une écriture sophistiquée
2) предик. безл.на него́ мудрёно угоди́ть — on a beau faire, il n'est jamais content
••не мудрёно, что... — il n'est pas étonnant que...
-
10 grognon
an., ronchon, (ep. des enfants) ; qui pleure (geint) la nuit ou en dormant (surtout en mettant les dents ep. d'un bébé, d'un petit enfant): gronyasso, -a, -e adj. (Albanais.001) || gronyasson adj. m. chs. (001) || GRONYON an. m. chf. (001), R.3 => Groin ; ronchon, -na, -e an. (001). - E.: Noise.A1) an., grognon, radoteur, bavard, qui marmonne toujours, qui est toujours de mauvaise humeur: remé // remouté, -la, -e (Albertville.021) ; restin m., rèstenye f. (021) ; rinma nf. chf. (Annecy.003, Samoëns, Thônes.004) || an., rinmî, -re, -e (001,004).A2) an., râleur, grognon, ronchon (f. ronchonne), ronchonneur, bougon, de mauvaise humeur, grondeur, qui grognon gronde // ronchonne // bougonne // grommelle grognon souvent ou sans cesse et pour des bagatelles, qui manifeste son mécontentement: ron-nî / ran-nî, -re, -e an. (001, Saxel.002 / 004) || ron-nré, -ala, -e (001,003) || ronnart, f. ron-nârdo, -ê (St-Martin-Porte) || m., ron-nèré (Aix, Morzine.081), ronnèron (081) || ron-na / ran-na nf. chf. (001,003 / 004) || ronchon, -na, -e an. (001) ; gronye nf. chf. (001) || regronyu, -za, -e (025), R.3 ; rinmî, -re, -e < rabâcheur> (004) ; mon-nèré, mon-nèron (081) ; routalré, -ala, -e (001) ; gongon, -ona, -e (003, Chambéry.025, Genève) ; win-no, -a, -e (081) ; gremotî, -re, -e (002).A3) qui est toujours en train de grogner, qui n'est jamais content, (ep. d'un enfant): gronyafî, -re, -e an. ; gronyon an. m. chs., gronyassa an. f. cfs. (001), R.3.A4) manie ou besoins de ronchonner: ron-na nf. (001).Sav. Al a mé la ron-na apré < il a encore sa manie de ronchonner qui le reprend> (001). -
11 schelen
2 [ter harte gaan] importer (à qn.)3 [ontbreken] manquer♦voorbeelden:zij scheelt een hoofd met hem • 〈 groter〉 elle a une tête de plus que lui; 〈 kleiner〉 elle a une tête de moins que luidat scheelt! • ah mais ça change tout!dat scheelt veel • ça fait une grande différencehet scheelt weinig • ça ne fait pas une grande différencezij schelen niet veel in leeftijd • il n'y a pas une grande différence d'âge entre euxwat kan me dat schelen? • qu'est-ce que ça peut bien me faire?het kan mij weinig schelen • peu m'importedat scheelt maar weinig • il s'en faut de peuwat scheelt je? • il y a quelque chose qui ne va pas?er scheelt altijd iets aan (bij hem) • il n'est jamais contentik weet heel goed wat er aan scheelt • je sais très bien ce qui ne va paswat scheelt er aan dat boek? • qu'est-ce que tu lui reproches, à ce livre? -
12 né
adv ("ne" devient "n'" devant une voyelle ou un "h" muet)لا، لم [laː, lam]◊Je ne sais pas. — لا أعلم
◊Je n'ai vu personne. — لم أر احدا
◊Il n'est jamais content. — هو لا يرضى أبدا
◊Il n'a rien fait. — لم يفعل شيئا
* * *1 ولد [wa׳lad] m◊Il est né le 3 mars 2000. — ولد في الثالث من آذار عام ألفين
2 doué منذ ولادته ['munðu wi'laːdatih]◊C'est un musicien né. — انه موسيقي منذ ولادته
-
13 malcontento
malcontento I. agg. mécontent (di de): è una persona sempre malcontenta il n'est jamais content, il est toujours mécontent. II. s.m. 1. ( insoddisfazione) mécontentement: suscitare il malcontento susciter le mécontentement; essere oggetto di malcontento être objet de mécontentement; il malcontento già serpeggiava tra il popolo le mécontentement se répandait déjà parmi le peuple. 2. (f. -a) ( rar) ( persona) mécontent. -
14 bavard
an., jaseur, babillard, (surtout indiscret), causeur intarissable, babillard, personne qui bavarde, papote ; qui parle beaucoup, sans penser, qui parle à tort et à travers, sans suite dans les idées, sot, qui dit n'importe quoi, qui n'est pas discret, qui ressasse toujours la même chose ; hâbleur ; commère, pipelette, jacasse ; mauvaise langue, railleur: BARTAVÉ nm. chs. (Albanais.001, Annecy.003, Thônes.004) || nf. chf., BARTAVALA (001,003,004, Albertville.021, Gruffy, St-Eustache, Villards- Thônes.028), bartavèla (Aix, Bellecombe-Bauges, Chambéry.025, Tignes) || bartwalî nm. chs., bartwala nf. cfs. (Cordon.083) || bartavalî, -re, -e n. (028), R. « le bavard fait penser au bruit d'un claquet de moulin => Barre ; barbota (028, Saxel.002) / barbôta nf. chf. (001,025), barbotî, -re, -e an. (001,002,028), R. => Bavarder ; bavâ(r), -rda, -e (001 | 004,025, Genève.022) ; jakasré an. m. chs., jakassa nf. chf. (001), R. => Pie ; barjakré nm. chs. (001) || nf. chf., barjaka (001,002,003,004,022,028), barzhaka (Épagny) || n., barjakî, -re, -e (028) ; tapè < claquet de moulin> nm. (001,003,004,022,025) / tapèta < battoir> nf. chf. (001,022), R. Taper ; piplèta nf. chf. (001), R. Piper ; babèla nf. chf. (001), babèlâr, -rda, -e n. (St-Jean-Arvey), babolî, -re, -e n. (022), R. => Barbouiller ; papoussa nf. chf. (002) ; p(y)apyasrè nm., p(y)apyassa / -e nf. (001), R. => Grive ; bagwé nm. chs. (021) ; braka < étourdie> nf. cfs. (Taninges), brassè nm. chs., brassa nf. cfs. (083) ; linguè, -ta, -e n. (Arvillard.228), (granta) linga < (grande) langue> nf. chf. (001), R.2 Langue ; zhavéra nf. cfs. (Samoëns.010), zhafla nf. chf. (083) ; zhapa nf. chf. péj. (001), zhaparè nm. chs. (228), R. Japper ; tabrelè < crécelle> (002) // taribè nm. chf. (025) ; tyatya / -e < grive> nf. chf. (001), tchatche (001), R.1 ; prèdza-éla fs. (Peisey). - E.: Langue, Parler.A1) bavard et vantard: bagolu, -wà, -wè an. (001, St-Germain-Ta.).A2) grand /// beau bavard parleur, parleur bavard, causeur intarissable ; faconde: zharika nf. chf. (001,002,083).A3) babillard, personne curieuse et bavarde, sotte, qui parle à tort et à travers, et s'occupe de ce qui ne la regarde pas ; personne sans jugement qui ne sait que bavarder: brèloka < breloque> nf. (004,022) ; randa nf. chf., pl. randyé (021).A4) bavard, rabâcheur: batyon nm. (010).A5) personne qui parle beaucoup et n'est jamais content: zhapitolî, -re n. (083).A6) femme qui bavarde désagréablement: zhapa nf. (001,002). - E.: Chien, Parole.A7) femme ou fille qui parle sans penser: brèta nf. (Entremont), R. => Corne.A8) bavard, babillard, tout-en-langue, qui a la langue bien pendue: ALINGÂ adj. (001b, Annecy.003b, Bozel, Gruffy, Montricher, Thônes, PPA.) / alêgâ (001a,003a, COD.) / alangâ (002), -Â (...) / -âye (002), -É || alinvâ m. (Ste-Foy) || linguè, -ta, -e (228), R.2.--R.1-------------------------------------------------------------------------------------------------- tyatya < it. cianciare / ciarlare / chiaccherare <bavarder, causer, caqueter, jacasser> => Poule (tyokatâ), D. => Bavarder, Grive.------------------------------------------------------------------------------------------------------- -
15 son
-sa, sesadj.poss. uning, o‘zining; c'est son parapluie bu uning zontigi; il fait ses études u o‘qiydi; on n'est jamais content de son sort odam o‘z taqdiridan hech qachon mamnun bo‘lmaydi.nm. tovush; vitesse du son tovush tezligi; enregistrement, reproduction du son ovoz yozish; ingénieur du son ovoz operatori.nm. kepak; farine de son kepakli un; pain de son kepak non; loc. taches de son sepkil. -
16 contentare
contentare v. ( contènto) I. tr. ( rar) 1. ( far contento) contenter, faire plaisir à: tornerò a casa presto per contentarti je rentrerai tôt pour te faire plaisir. 2. ( appagare) contenter, satisfaire, assouvir: spero di contentare tutti i tuoi desideri j'espère pouvoir contenter tous tes désirs. II. prnl. contentarsi 1. ( essere soddisfatto) se contenter (di de), se satisfaire (di de): quel ragazzo non si contenta mai ce garçon n'est jamais content; contentarsi di poco se contenter de peu. 2. ( limitare i propri desideri) se contenter (di de). -
17 grogner
vi.1. ворча́ть ◄-чу, -ит►/ за= inch.; рыча́ть ◄-чу, -ит►/за=; огрыза́ться/огрызну́ться semelf. (chien) ║ ( porc) хрю́кать/хрю́кнуть semelf. 2. fig. ворча́ть (на + A), брюзжа́ть ◄-жу, -ит► ipf.;grogner contre qn. — ворча́ть на кого́-л.il n'est jamais content, toujours il grogne — никогда́ он не быва́ет дово́лен, ве́чно он брюзжи́т;
■ vt. бормота́ть ◄-чу, -'ет►/ про= (+ A);grogner des insultes — бормота́ть руга́тельства
-
18 er scheelt altijd iets aan (bij hem)
er scheelt altijd iets aan (bij hem)Deens-Russisch woordenboek > er scheelt altijd iets aan (bij hem)
-
19 het is ook nooit goed!
het is ook nooit goed! -
20 satisfy
∎ nothing satisfies him il n'est jamais content;∎ School to satisfy the examiners (of examinee) être reçu à l'examen(b) (fulfil → curiosity, desire, hunger) satisfaire; (→ thirst) étancher; (→ demand, need, requirements) satisfaire à, répondre à; (→ conditions, terms of contract) remplir; (→ debt) s'acquitter de∎ I am satisfied that he was telling the truth je suis convaincu ou persuadé ou sûr qu'il disait la vérité;∎ you have to satisfy the authorities that you have been resident here for three years vous devez prouver aux autorités que vous résidez ici depuis trois ans;∎ I satisfied myself that all the windows were closed je me suis assuré que toutes les fenêtres étaient ferméesdonner satisfaction;∎ the drink that satisfies la boisson qui étanche la soif
См. также в других словарях:
Jamais content — Album par Alain Souchon Sortie 1977 Durée 33 min 58 s Genre Chanson française Label RCA … Wikipédia en Français
Jamais Content — Album par Alain Souchon Sortie 1977 Durée 33 min 58 s Genre(s) Chanson française Label RCA … Wikipédia en Français
content — content, ente [ kɔ̃tɑ̃, ɑ̃t ] adj. • fin XIIIe; lat. contentus, de continere → contenir ♦ Satisfait. 1 ♦ Content de qqch. Vx Comblé, qui n a plus besoin d autre chose. « Qui vit content de rien possède toute chose » (Boileau). Subst. m. (fin XVe) … Encyclopédie Universelle
content — CONTENT, ENTE. adj. Celui, celle qui a l esprit satisfait. Un homme content. Il est content de sa condition, de sa fortune, de ses biens. Il est content de peu de choses. Elle est contente de tout. Il vit content. Il a le coeur content. Il ne… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
content — CONTENT, [cont]ente. adj. Qui est satisfait, qui a ce qu il desire. Un homme content. un esprit content. il est content de sa condition, de sa fortune, de ses biens. il est content de peu de chose. il vit content. il a le coeur content. il mene… … Dictionnaire de l'Académie française
jamais — [ ʒamɛ ] adv. de temps • XIe; de ja, lat. jam « déjà », et mais, lat. magis « plus » I ♦ Sens positif En un temps quelconque, un jour (passé ou futur). Ils désespéraient d en sortir jamais. A t on jamais vu cela ? ⇒ déjà. Sait on jamais ? « Je ne … Encyclopédie Universelle
content — Content, AEquus, Contentus. Estre content de ce qu on a, Continere se finibus rerum suarum. Estre content, Magnitudinem animi adhibere rei alicui. Estre content de perdre du sien, Concedere de iure suo. Je suis, ou J en suis content, Per me licet … Thresor de la langue françoyse
CONTENT — ENTE. adj. Qui a l esprit satisfait. Un homme content. Vivre content. Il a le coeur content. Il ne sera content que lorsqu il vous aura vu. Il ne sera pas content qu il ne vous ait vu. On ne l avait jamais vue si contente. Avoir l esprit content … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
CONTENT, ENTE — adj. Qui a l’esprit satisfait. Vivre content. Il a le coeur content. Il ne sera content que lorsqu’il vous aura vu. On ne l’avait jamais vue si contente. Par extension, Avoir l’air content, le visage content. être content de quelqu’un, être… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
content — content, ente (kon tan, tan t ) adj. 1° Qui se contente de, qui s accommode de, se borne à. Content de peu. • Le sage y vit en paix [sous l humble toit] et méprise le reste ; Content de ses douceurs, errant parmi les bois, Il regarde à ses… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Content — Bonheur « Joyeux » redirige ici. Pour la commune française, voir Joyeux (Ain) … Wikipédia en Français